A rigged game: dinsdag 25 februari 2020

A rigged game

Dinsdag 25 februari, 15.15 uur

Het is twee dagen na onze live-meeting, aan de eettafel bij mij thuis. Die zondagmiddag heb ik de filmpjes op me in laten werken die aan deze module hingen. Heb ik mezelf een blik in de buitenwereld gegeven, waarin (economische) ongelijkheid en racisme systemisch aan de kaak wordt gebracht. Niet nieuw allemaal, zeg ik. Maar ik merk dat ik toch aardig van slag ben. De hoeveelheid en door het overtuigende bewijs en de herhaling begin ik het te voelen, bereikt het diepere lagen in mij. Ik wordt er stil van en ook een beetje boos. Ik zie mensen om me heen die vooral met zichzelf bezig zijn, zo vertel ik. Dat doet ook pijn. En ik ben er ook een van. Ik realiseer me dat de ongelijkheid en het systeem dat deze onwenselijke situatie waarin mensen worden voorgetrokken, ongelijk worden beloond en behandeld - overal aanwezig is. Ook in Nederland. En ook in de mens die ik ben.

De module -  nummer vijf in de Pacha Mama Alliance Game Change Intensive - gaat over privileges, het besef van de plaats waar je op aarde bent geboren, iets zeggen over de mogelijkheden die je hebt, maar ook mogelijkheden die je zijn gegeven of de voorkeurspositie waarin je bent opgesteld. Wat doe ik ermee? Wat is mijn antwoord? En in hoeverre verbind ik me aan de wereld, geef ik antwoord of gebruik mijn stem, mijn voice, zonder dat ik dezelfde wereld op mijn schouders wil nemen of het denk te weten. Of ben ik misschien bang voor de geraaktheid, voor de verantwoordelijkheid, voor de grootsheid, dat ik denk eraan ten onder te gaan, aan die krachten, dat ik niet meer kan functioneren, dat het zelf-destructief wordt?

Maar als ik passief blijf staan, me als het ware aan de systemen overgeef, is het dan ook geen wereld-vernietiging?

Ik moet aan Gert Biesta denken – onze scherpe denker bij NIVOZ - die het zo mooi verwoordde in pedagogische onderwijsbeschouwingen. En daarin ook de paradox laat zien. Over de plicht om weerstand te bieden. Naar kinderen toe, naar volwassenen toe. Maar hoe ga je om met weerstand, met de ander, met dat wat je frustratie en of pijn bezorgt?

Weerstand kan een bron van frustratie zijn, dus onze reactie kan erop gericht zijn datgene wat weerstand biedt onder controle te krijgen of, in extreme gevallen, te vernietigen (macht). Zo een reactie op de ervaring van weerstand leidt daarmee uiteindelijk tot de vernietiging van de wereld. Maar frustratie kan ook een reden zijn om ons terug te trekken van datgene wat weerstand biedt. Daarmee ondermijnen we de mogelijkheid om in de wereld te bestaan wat, in extreme zin, kan leiden tot zelfvernietiging.

En over de uitdaging om met Anderen en in de wereld te bestaan

Het volwassen alternatief ligt daarom in het midden tussen de extremen van wereldvernietiging en zelfvernietiging en is het aangaan van een dialoog zodat er een verhouding met het andere en de ander kan ontstaan waarin voor beide ruimte is. Een dialoog onderscheidt zich daarbij bijvoorbeeld van een wedstrijd waar er uiteindelijk een verdeling tussen winnaar(s) en verliezer(s) ontstaat. Dialoog heeft niet zo een eindpunt maar is in feite een voortdurende uitdaging – de uitdaging om met het andere te bestaan.

Hij benoemt als belangrijk doel van onderwijs om ‘het verlangen te wekken om als persoon in de wereld te willen zijn’. Dat begrip – in de wereld zijn - is tot leven gekomen ook door de confrontatie in deze module en door andere parallelle gebeurtenissen. Wat zegt de situatie, de ander, het kunstwerk, mij? Waar raakt het me en wat komt er via mij tot uitdrukking (subjectificatie). Ik moet aan kunst en onderwijs denken, aan de werkgroep die ik aan het formeren ben. Aan de rol die kunsteducatie bij uitstek kan bieden. Niet als zijnde een creatief, instrumenteel iets om zaken op te lossen, maar ‘als een existentiële en persoonlijke queeste, de vraag naar het eigen mens-zijn, niet naar onze identiteit, maar naar hoe te zijn – een morele en politieke vraag, een vraag waar onderwijs (en wij als volwassen mensen) zich op de een of andere manier naar zou moeten openen,’ aldus Janeke Wienk op een van onze NIVOZ-onderwijsavonden.

Ik spreek nog eens met Hanke Drop over de derde ruimte (toch nog even lezen, mannen: the place where both can live) en de zin van Carol Gilligan blijft aan me plakken:

We are born with a voice and into relationships. If those capacities are encouraged we are able to register within ourselves the feeling of what happens and that’s the ground for ethical action.

Met een stem en in relatie. De stem is jouw antwoord, zoals jij die alleen kan geven, maar het kan ook een andere vorm zijn, die wordt opgeroepen door het in de wereld zijn, in relatie zijn (subjectificatie). Het kan niet anders.

Wat heeft de maker van de documentaire For Sama mij te zeggen, hoe spreekt hij of zij tot mij en wat gebeurt er in die dialoog? Voor mij is het een verhaal van hoop, van ontroering, van medemenselijkheid en van betrokkenheid. Van warmte en nabijheid,  van gewoon doen wat er gedaan moet worden, omdat het appel gevoeld wordt, we kunnen elkaar nu niet laten vallen, misschien wel tegen alle logica en (systemische) druk in. Niet meer op een zelf gericht.

Ik hoor Biesta spreken over de pedagogiek, op een studiemiddag bij de UvH.  Je hoopt dat het kind niet alleen in zichzelf geïnteresseerd is (infantiel). Of dat het ‘ik’ verschijnt in souvereiniteit met de wereld, dat het de wereld niet afwijst (puberale). Maar dat het ‘ik’ zal willen proberen om thuis te zijn in de wereld (een existentiële kwaliteit), volwassenheid dus.

En ik tover weer eens de longread van Biesta op mijn scherm: ‘School, laat de maatschappij buiten, haal de wereld binnen’.

Ik ben me bewust aan het worden van de vele dagelijkse contexten die potentieel een derde ruimte kunnen worden: in de relatie met mijn partner, mijn collega’s, de mannen, een terloopse ontmoeting…. Het potentiële is er dan in gelegen of je al dan niet samen tegemoet kunt komen aan het uitgangspunt voor de derde ruimte, namelijk: “where both can live.” Het betekent dat je beiden vanuit eigenheid en openheid uit bent op afstemming op elkaar, op toeschietelijkheid, op toewijding, op ‘letting be’ van beiden. En op ‘letting go’ van missers of een anders-zijn of anders-doen van een van beiden. Het samen creëren kent niet echt een begin of einde. Het ontstaat vanzelf (bij het instappen) en op gegeven moment gaat het weer over in iets anders (bij het uitstappen). Het is vloeibaar. En het is heel persoonlijk. Uniciteit, dialoog, in de wereld-komen.

Ik denk terug aan de ervaringen met Roos, dezelfde zondagmiddag, als Ralph vertelt over zijn vader en de brief die is gestuurd, zonder dat er ooit een antwoord kwam. Hij zegt het jammer te vinden en neigt tegelijkertijd – eigenlijk in een adem -  ook om het minder groot te maken. ‘Hetzij zo. Wat kan ik er nog meer aan doen?’ Ik hoor mijn eigen terugtrekbeweging, mijn verhaal over ‘de bal ligt bij Roos’, mijn strategische, ik-beschermende verhaal… ‘Ik kan wel weer een beweging naar haar maken, maar als ik de ruimte niet laat aan haar, blijft dit gebeuren. Dus houd ik dan mijn mond en wacht ik af.’

Ik ontdek – gelukkig steeds vaker - dat ik mijn zelf uit het spel en de wereld houd. Ik zie dat ik mijn eigen verlangen – na een zekere gekwetstheid - niet meer deel of uitspreek. Dat ik de beweging niet meer maak, dat ik niet meer verschijn. Dat ik niet meer aanwezig ben.

Want wat ik wilde was eigenlijk dat we samen een tekst lezen of filmpje zouden bekijken, maar ik bemerk dat we onszelf (lees, ikzelf) op mijn eigen terreintje heb teruggetrokken. Dat het natuurlijk oké is, of niet zo erg (want dat zeggen we dan tegen elkaar), maar dat ik ook  die tussenruimte - die derde ruimte - heb verlaten. Ik weet dat ik daarin ook kan blijven staan, met mijn verlangen. Niet als een dreinende kind, maar vanuit een volwassen positie. Als de gekwetstheid dus niet de overhand heeft, bedenk ik me nu. Het biedt me ineens heel veel ruimte. En ik vertel iets soortgelijks aan Ralph.

Met Roos spreek ik het verlangen nog eens uit, dezelfde avond na de zondagavonddans. Ze voelt hetzelfde en wil dat ook. En de maandagavond luisteren we een prachtige tekst over liefde 2.0 – voordat we de slaap vatte. Lees of luister ook maar eens…

https://www.vn.nl/liefde-2-0-verbinding/?utm_source=doorstuurmail&utm_medium=email&utm_campaign=share

Die maandag vertel ik op mijn werk bij de lunch over mijn geraaktheid n.a.v. wat filmpjes die ik heb gezien, inzake het structurele racisme en mijn eigen rol. Ik heb helemaal geen zwarte mensen om me heen. Niet dat ik bewust discrimineer of iets dergelijks, of dat ik op een andere manier bewust naar donkere mensen kijk, zeg ik dan. En toch, het is vreemd in een land en stad of straat waar toch zoveel donkere mensen om me heen zijn. Mijn Marokkaanse buren van 350 ken ik amper, die van 352 ook niet. En ik schaam me een beetje. Ik weet dat ik geen moeite meer doe. Heeft dat iets te maken met hun afkomst? Ik stel mezelf de vraag hardop. Mijn collega Georgina vertelt haar verhaal over de toekomstige school voor haar oudste kind. Een witte school, want doe school ‘met die Marokkanen’ voelt als minder geschikt.

Het gemak waarmee het gedrag of de situatie aan een bevolkingsgroep, of kleur wordt gehangen, is aan de orde van de dag. Soms met een geintje, maar in elk geintje zit een serieuze ondertoon. Het gesprek onder blanken mensen wordt niet echt gevoerd, zo hoor ik in de video’s. En ik zie dat het waar is. Er zijn mensen  die Surinamers onder hun vrienden hebben en toch de Surinamers als groep een stempel opdrukken. Wat betekent dat in de dagelijkse omgang. Ik ken scholen waar zwart en wit gemengd is, maar waar ze niet met elkaar omgaan? Hoe zorgelijk is dat? En wat betekent dat? Is die zwarte mens nog steeds de ultieme ander, zoals ik ergens in een video voorbij heb horen komen.

Ik herinner me een scene uit de documentaire over de Akbarstraat en buurt in Amsterdam-west - van Felix Rottenberg die er in 2001 ook al een onthutsende reportage maakte. Het leverde een dwingend portret op van een vergeten buurt waarin te zien hoe bewoners met diverse sociaal-economische en culturele achtergronden aan zichzelf werden overgeleverd.  Felix Rottenberg trad de bewoners destijds met open vizier tegemoet en zoekt de kritiek over die uitzending van 2001. Klopt - met de kennis van nu - het beeld dat hij in 2002 schetste van de problemen in de wijk? Antropoloog en wijkbewoner Sinan Çankaya vindt van niet. Hij signaleert dat grote stadsproblemen onterecht worden geprojecteerd op mensen met een migratieachtergrond.

Nu is de situatie anders. De scene die ik zie betreft een groep blanke ouders die bewust hun kinderen op een zwarte school willen hebben, maar in eerste instantie wel in een aparte klas. Dat roept de nodige emoties op, aan de donkere kant. Maar ik zie ouders die met elkaar het gesprek aangaan, in dialoog blijven en vertrouwen bij elkaar tanken. Ze zijn samen op weg en in gesprek. Ze blijven elkaar in die derde ruimte ontmoeten, zou ik kunnen zeggen. En voelen het potentieel. Daar word ik blij van.

Ik stop er even weer mee… voor zover dat kan 😉

Het is bijna 17.00 uur. Ik ga donderdag op vakantie, tot en met maandag. Naar een plek in de wereld die ik nog niet ken, want de bestemming is een verrassing. Maar ik laat me graag raken en zal zien tot welke beweging mijn mogelijk ontvankelijkheid zal leiden. In hoe te zijn.

Ahoo

Rob

 

 

 

Deel Raakvlak...Share on Google+Share on LinkedInTweet about this on TwitterShare on TumblrShare on Facebook

No Comments Yet.

Leave a comment